Toen ik een jaar geleden klaar was met wat een boek zou moeten worden, had ik het gevoel dat ik nu ook wel zo’n beetje klaar was met de vragen over het bestaan.
Dat was een comfortabel gevoel. Zoiets van ‘mij kan niets meer gebeuren’.
Ik had het gevoel dat ik nu – als het per se moest – zou kunnen sterven, zonder het gevoel te hebben niet klaar te zijn met het leven. En daarnaast had ik het gevoel dat ik volledig wist wat ik aan mezelf had.
Niet dat dat nu allemaal over is, maar de afgelopen maanden stuitte ik toch op iets wat ik niet begreep van mezelf.
Het ging over de rol die rituelen spelen in mijn leven.
Een paar maanden geleden stierf een dierbare vriendin van ons. Het was een niet geheel onaangekondigde dood.
Er ging een lange ziektegeschiedenis aan vooraf waarin vaak het perspectief van genezing aanwezig leek.
Ik kende haar lang. In eerste instantie van mijn werk, en in de loop der jaren evolueerde onze relatie zich van een goede werkrelatie, via een vriendelijke- tot een vriendschappelijke relatie, en uiteindelijk tot een zeer warme relatie tussen ons en haar.
In de openheid die in haar laatste levensjaar tussen ons groeide, vertelde ze hoe ze haar laatste tijd op aarde dacht door te willen brengen.
Ik zei dat ik haar rolstoel graag zou duwen wanneer ze het Arboretum Trompenburg of het Kralingse Bos wilde zien, en dat ik ook heel mooi kon voorlezen.
Die rolstoel is wel in huis gekomen, maar uiteindelijk zag ze dat niet zitten, maar aan dat voorlezen werd ik herinnerd.
Dus las ik elke zaterdag rond het middaguur een tijd voor uit een boek dat zij net gekregen had.
Maar de ziekte was sneller en het eind van het boek haalden we niet.
Toen dat duidelijk werd, stond voor mij vast dat ik het boek voor haar zou uit lezen. En dat deed ik ook, op zaterdag omstreeks dezelfde tijd als het kon. Op de begraafplaats.
Ik heb geen moment getwijfeld dat ik dit moest doen. En ik voel dat nu het boek uit is nog steeds zo. Maar op de een of andere manier begreep ik het niet, waarom een redelijk rationeel persoon (om ook eens een pleonasme te gebruiken) zoals ik denk te zijn, wil voorlezen aan iemand die er niet meer is.
Mijn eerste verweer was, dat zij in mijn herinnering nog wel degelijk leefde. Maar in de regel lees je niet voor aan je herinnering. Dan was er natuurlijk ook de voor de hand liggende symboliek, van het boek dat nog niet gesloten was, die zich opdrong.
Kon me ook niet overtuigen.
Wat ik wel begreep, was dat ik aan het rekken was. Ik ben geen held in het afscheid nemen.
Maar waar ik over struikelde, was over het irrationele van het ritueel dat ik gekozen had.
Met rituelen heb ik nooit moeite gehad. In tegendeel, ik vond en vind ze heel waardevol. Maar ik riep wel altijd; “Ik heb niets tegen rituelen, als het maar je eigen rituelen zijn”. Ik beschouwde ze als sierlijke toevoegingen aan het bestaan. Een soort cadeau verpakking die van alledaagse gebeurtenissen iets bijzonders konden maken.
Ik had nooit het idee om met een ritueel iets anders te veranderen dan de aandacht of de stemming.
Maar nu begreep ik dat ik ook een helende werking zocht in het ritueel.
Niet dat ik de oorzaak van mijn verdriet er mee te niet kon doen, maar ik kon het verdriet zelf wat polijsten, waardoor het minder pijn deed.
Toen ik daar langer over nadacht kreeg ik een ander beeld van de wijze waarop ik met de werkelijkheid om ga.
Ik besef dat de werkelijkheid in zijn totaliteit en doorlopende verandering onmogelijk te bevatten is, en dat wij stervelingen het dus moeten doen met een model.
Veel van de elementen van dat model worden ons bijgebracht door onze ouders en het onderwijs wat we krijgen en wat verder horen zien en lezen.
Ons model wordt dus steeds beter. Moesten mijn grootouders nog naar de lucht kijken om te beslissen of ze wel of geen paraplu mee zouden nemen, wij kijken naar pagina 702 van de teletekst.
Maar daarnaast, besef ik, wordt een groot gedeelte van mijn beeld van alles-wat-er-is door mij zelf bepaald.
Het beeldscherm waar ik tegen aan kijk is niet zoals in de grot van Plato alleen het gevolg van een extern projectie-mechanisme, maar het beeld wordt ook sterk beïnvloed door mijn eigen ‘optiek’.
Mijn eigen ervaringen en opvattingen over het bestaan kleuren, filteren het beeld, of maken het naar behoefte scherper of waziger.
En dat bevalt best. Van de nood – dat wij zoals Paulus dat noemt, zien als in een spiegel, in raadselen – maak ik een deugd. Ik maak een eigen beeld waar geen plasma TV en geen Dolby Surround tegen op kan.
OK, als het er om gaat een electrisch apparaat te repareren, of belastingaangifte te doen dan gelden de fysieke en de maatschappelijke wetten ten volle en uitsluitend. Maar wanneer mijn beleving in het geding is dan ik acht ik me daar niet uitsluitend door gebonden.
Wanneer er een bepaalde bezigheid of omstandigheid met grote regelmaat in je leven terugkeert kan je dit als eentonig, vervelend of saai ervaren, als je je beperkt tot de alledaagse logische inhoud. Dan fiets je jaar in jaar uit dezelfde weg naar je werk. En een camera die mij gevolgd zou hebben zou inderdaad dat beeld kunnen suggereren. Maar vanuit mijn ‘projectiecabine’ bekeken ziet het er nooit hetzelfde uit.
Ten eerste omdat die weg er nooit hetzelfde uitziet en er altijd dingen zijn die aanleiding tot interessante vragen geven. (Zou die man die daar fietst een hond hebben. En zou hij wel een bosje bloemen voor dat beest gekocht hebben?) En mocht er niet zo’n aanleiding zijn dan kan ik altijd nog de automatische wielrijder aanzetten en me bezig kan houden met het mogelijke gedachtenleven van de vogel die ik net voorbij zag scheren.
Tags: identiteit, schepping, wereldbeeld
Geef een reactie