Op de een of andere manier roept het woord dankbaarheid een ongemakkelijk gevoel bij me op. Dat is vreemd want over het algemeen behoort dankbaarheid tot de deugden en het ontbreken ervan – ondankbaarheid – tot de ondeugden. “Wat een ondankbare hond” zeggen we zelfs van een mens die zich niet dankbaar toont in een situatie dat dat gepast is. Blijkbaar verlies je dus zelfs je menselijkheid als je niet dankbaar bent wanneer dat nodig is. Maar stel, die ondankbare hond is helemaal geen hond, maar een mens met een slecht ontwikkeld gevoel voor dankbaarheidssituaties? Want je hoeft niet altijd dankbaar te zijn. Als je de bakker € 1,49 geeft en hij geeft jou een volkoren gesneden, dan zeg je weliswaar allebei een keer dank u wel maar jij bent de bakker niet echt dankbaar en de bakker is jou ook niet dankbaar. Maar nu betaal je niet gepast, maar met een briefje van vijf en de bakker geeft je teveel geld terug. Je maakt de bakker daar attent op en die bedankt je nu veel uitbundiger, hij lijkt je echt dankbaar te zijn. Dankbaar ben je dus blijkbaar als iemand je iets geeft of iets voor je doet terwijl hij dat helemaal niet hoeft te doen. En in zo’n geval behóór je ook dankbaar te zijn.
Nou, helder. Wat zit je dan te urremurren over ongemakkelijke gevoelens? In de eerste plaats omdat het voorbeeld van die bakker niet klopt. Als ik te veel wisselgeld terug krijg moet ik dat wel degelijk melden en doe ik helemaal niet iets wat ik niet hoef te doen. Dus is er ook geen reden tot dankbaarheid.
Algemener gezegd: Er zit een element van morele machtsverhoudingen in het dankbaarheidsconcept. Iemand doet iets wat hij niet hoeft te doen en daarmee verhoogt hij zichzelf moreel en de andere is daardoor verplicht zich dankbaar te tonen en daar zit iets nederigs in. Vooral omdat die verplichting er op rust. Dankbaar zijn volstaat niet; de dankbaarheid moet ook getoond worden. Men dient dus een dankbare hond te zijn. Zoals in het volgende versje voor kinderen van Hieronymus van Alphen
Hoe dankbaar is mijn kleine hond
Voor beentjes en wat brood!
Hij kwispelstaart, hij loopt in ’t rond,
En springt op mijnen schoot.
Míj geeft men vleesch en brood en wijn,
En dikwijls lekkernij:
Maar kan een beest zo dankbaar zijn,
Wat wagt men niet van mij!
In tal van uitdrukkingen komt die verplichting tot dankbaarheid tot uitdrukking. Niet altijd direct in openlijk gebiedende bewoordingen, maar vaak in vormen als: “Je mag je ouders wel dankbaar zijn…”. Dat is hetzelfde mogen als het ‘hier mogen plaats nemen tot u opgeroepen wordt’. Niet voor niets komt het manen tot dankbaarheid opvallend veel voor in de opvoedende en in de godsdienstige sfeer. Ook daar kan wel eens een drukkende sfeer van morele machtsongelijkheid tentoongespreid worden.
Dienen kinderen eigenlijk wel dankbaar te zijn? Als je vindt dat ouders zich niet behoeven uit te sloven voor hun kinderen, dan wel. Maar als je het groot brengen van kinderen de gewoonste zaak van de wereld vindt – en het komt vrij vaak voor, dus waarschijnlijk ís het ook de gewoonste zaak van de wereld – dan is er geen dankbaarheidsplicht aan de orde. Wat niet mag zeggen dat je er niet van mag genieten. En daarmee komen we in geheel ander vaarwater terecht. Eerlijk zijn, verzorgen helpen, het zijn manieren van leven, waar je gelukkig van wordt en ook nog eens een ander gelukkig mee kan maken. Dat is onder hele volksstammen een van de beter bewaarde geheimen, omdat eerlijk zijn, geven, verzorgen, helpen en dat soort dingen daar plichten worden genoemd en plichten worden eerder met zuchten en zweten en knersing der tanden geassocieerd dan met iets waar je vrolijk van wordt. Maar als je zowel als gever als ontvanger van iets mag genieten, wat is er dan op tegen dat de ontvanger zijn vreugde laat blijken? Niets. Als een automobilist mij voorrang geeft op mijn fiets, dan til ik altijd even mijn pet op. Ongeacht of ik nu recht op voorrang heb of zo maar een extraatje krijg. En als ik geen pet op heb tik ik even tegen een denkbeeldige pet. Omdat ik geniet dat er nog steeds mensen zijn die je iets geven, zelfs wanneer je er niet eens recht op hebt. En omdat ik diep in mijn hart een moralist en politicus ben (wat bij elkaar opgeteld een idealist oplevert) die gelooft dat dit bijdraagt tot de groei van de club van mensen die het weer een beetje gewoon en gezellig in dit land gaan maken.