1.
Het eiland waar ik een paar jaar verblijf wordt gedomineerd door een vraagtekenvormige bergrug. De kromming van het vraagteken omsluit een ketelvormige krater die ter plekke dan ook de Caldera wordt genoemd, maar volgens hedendaagse geologen is het geen krater.
Ik besluit een paar dagen in de Caldera door te brengen waarvan ik tot dan toe slechts enkele stukjes van de bovenrand kende en de eerste nacht breng ik door op de bodem.
Liggend op mijn rug kijk ik recht het heelal in.
De bergrand tekent zich als een volmaakt zwarte ring af tegen de met sterren bezaaide hemel. Omdat ik van mijn tochten langs de rand de diepte van de Caldera ken, versterkt dit het gevoel van verpletterende afstand tot de sterren.
De bergrand werkt als een lens voor de bijna fysiek voelbare ruimte.
Eerst probeer ik het gevoel van nietigheid dat mij overvalt als deze kegel van oneindigheid op mijn navel rust van me af te vechten, maar krijg dan zonder te weten waar vandaan de moed dit te ervaren. Ik voel tot mijn geruststelling dat de Aarde mijn rug tegenhoudt.
2.
Als ik de volgende dag omhoog loop vind ik een waterstroompje. Ik heb praktisch niets meegenomen en heb dus niets om water mee op te scheppen en zoek een steen uit die groot genoeg is om op te liggen en laag genoeg om rechtstreeks uit het stroompje te kunnen drinken.
Daar lig ik, mijn armen wijd uitgespreid als een priester die gewijd wordt en drink.
Ik besef ten volle waarom het Moeder Aarde is.
3.
Op een ander punt van de tijd kom ik vanaf de andere kant van het eiland uit de tunnel te voorschijn op mijn lichte motorfietsje. Ik rij de ondergaande zon tegemoet door een paar heerlijk moeilijke bochten en zie als ik de achteruitkijkspiegel scan de weg achter mij verdwijnen. Mijn hoofd is licht en vrolijk en ik leun in de bochten behaaglijk tegen de de middelpuntvliedende kracht aan. En ineens realiseer ik me dat de ondergaande zon net zo relatief is als de weg die in mijn achteruitkijkspiegel verdwijnt.
Ik voel wat er werkelijk aan de hand is:
Als een rugzwemmer die in slow motion een keerpunt maakt, maakt de aarde een langzame achterwaartse koprol naar de nachtelijke duisternis.
Epiloog
(dat doet Epi wel vaker, maar dat vergeven we hem)
Het mooie van van het oneindige is dat het geen grenzen heeft, en dat het daarom ook niet één middelpunt heeft.
Van uit elk punt in het universum kan je oneindig ver reizen in elke gekozen richting en dus ben je in zekere zin op elk punt van het universum het middelpunt van een universum.
Het is geen kleinigheid om deel uit te maken van het universum.
Of is het juist de ultieme kleinigheid?
Dan is het wel een grootse kleinigheid.
Ik raak er nooit over uitgedacht.
Maar zonder verwonderde geen wonderen.