Als je geluk ziet als behagen scheppen in je bestaan, dan is het niet zo vreemd dat voor iemand met de lijfspreuk “Je bent wat je doet” werken en geluk veel met elkaar te maken hebben.
Immers als zijn en doen sterk verbonden zijn dan is behagen scheppen in het zijn, sterk afhankelijk van de kwaliteit van het doen.
In een eerdere levensfase heb ik ook wel eens geopperd: “Werken is liefde, liefde is werken”.
Dat is een tamelijk drastische uitspraak, maar ook nu kan ik er eigenlijk niet zo heel veel tegen in brengen.
Ja, je zou kunnen zeggen: “Net had je het nog over geluk en werken en nu heb je het over liefde. Waar gaat het nou eigenlijk over?”
Hier, in dit verband bedoel ik met zijn en bestaan niet de van buiten af ervaren stoffelijke aanwezigheid van iets of iemand, maar de van binnenuit ervaren bewuste eigen aanwezigheid.
Wanneer je daarbij tot de grenzen van je eigen bewustzijnsmogelijkheden gaat, doemt daar bij de onpeilbare complexiteit en onwaarschijnlijkheid van het bestaan van ‘alles’ en in het bijzonder van jóuw aanwezigheid daarbij op.
En voor het beschrijven van het daarbij horende gevoel, behoren voor mij dan termen als geluk, liefde en dankbare verwondering tot de minst onbeholpene om die staat van alomvattende aanwezigheid te beschrijven.
Komt nog iets bij. Het perspectief.
Ik weet niet precies wanneer het gebeurde.
Het moet ergens in de oorlogsjaren zijn geweest. En als oudere mensen dat zeggen, dan hebben ze het over de tweede wereldoorlog.
In die tijd woonden wij in Amsterdam, in de Indische buurt. En op zaterdagavond gingen wij – de kinderen – één voor één in bad.
Dat bad was een verzinkte wasteil, die gevuld werd met warm water. Dat kwam in die jaren nog niet rechtstreeks uit de kraan, althans niet in de arbeiderswoningen in de Palembangstraat, maar werd per pan en fluitketel op het gasstel aangemaakt.
Na het bad werden de haren (enigszins hardhandig, vond ik) gekamd, werd een schone pyjama aangedaan, en wilde onze moeder nog wel eens iets voorlezen of navertellen uit een boek dat ze uit de Openbare Leeszaal en Bibliotheek in de Molukkenstraat had gehaald.
Ik denk dat die avonden tot de rijkste en gelukkigste momenten uit mijn jeugd behoren.
We zaten in de keuken, de wanden en de ramen nog beslagen van het koken van het badwater.
De keukenmuur was tot op twee derde van de hoogte geel geschilderd en daar boven gewit.
In de condenslaag op het geverfde deel kon je met je nagel tekenen. Koersen uitzetten tussen de eilanden in de verflaag die daar als archeologische sporen van vele opknapbeurten zichtbaar waren. En ondertussen vertelde mijn moeder.
Op een keer had ze een boek over het wereldruim meegebracht. Ik geloof dat het “De sterrenwereld in een notedop” heette.
Dat was het moment dat het begrip oneindigheid in mijn leven werd gebracht.
Wat er toen gebeurde is misschien heet best te omschrijven als een explosie in slow motion.
Het heelal was dus oneindig. Dat was tegelijk onvoorstelbaar en had het ook een dwingende logica. Want, stelde ik voor, als je aan het einde van het heelal kwam dan zou daar waarschijnlijk wel een soort hek of muur staan, met misschien wel een bordje er op “Einde Heelal”, maar dan moest er achter die muur toch ook weer iets zijn en alles wat er was hoorde nou eenmaal bij het heelal. Het woord zegde het al.
Ik herinner me dat ik naar buiten probeerde te kijken naar de sterren, maar het raam was beslagen.
Maar ik wist dat daar achter het kolenhok op veranda de ruimte begon. En die was dus oneindig!
Jeetje…
Ik kreeg een beetje kriebelig gevoel in mijn maag en begon te lachen. Een zenuwachtig lachje, wat ze geloof ik een beetje vreemd vonden. Maar wat moet je ook ineens met de oneindigheid in een jongenshoofd?
Later ontdekte ik dat die oneindigheid niet alleen in de ruimte, maar ook in de tijd bestaat, althans gedacht kan worden.
En naar mate ik ouder werd is de verwondering over die twee onpeilbare dimensies en mijn onwaarschijnlijke ervarende aanwezigheid daarin alleen maar toegenomen.
Nu zou je dit kunnen ervaren als een overweldigend gevoel van nietigheid, maar tot mijn plezier werkt dit bij mij niet zo en voel ik het meer zo dat ik zo lang mijn eindigheid duurt deelneem ben aan een proces dat géén einde heeft.
Een proces waarvan niet bekend is waar het toe leidt, maar waar je waarschijnlijk mag aannemen dat de complexiteit en de onpeilbaarheid en daarmee voor mij ook schoonheid toeneemt.
De uitspraak “Ik ben deelnemer aan het grootste project aller tijden” lijkt grootspraak, maar is kleinspraak, want in het licht van de oneindigheid zijn zowel groot als tijd weinig betekenisvolle begrippen.
In dit licht is het werk dat ik doe dus belangrijk werk, omdat het werk in een belangrijke context is. En is om die zelfde reden elk werk wat ik doe belangrijk werk.
Daarnaast is elk werk wat ik doe interessant werk, en wel om de simpele reden dat ik me er voor interesseer.
Veel mensen lijken te denken dat er zoiets als interessant en oninteressant werk bestaat en je je voor dingen interesseert omdat ze interessant zijn, maar het is andersom, jouw interesse maakt iets interessant.
Voor geïnteresseerde mensen bestaat er dus alleen maar interessant werk en zullen ongeïnteresseerde mensen nooit iets interessants meemaken.