Van koelkast naar rijskast voor € 9,34

maandag 4 maart, 2019

Omdat mijn broden steeds meer liefhebbers moet ik meestal meer dan tien broden per week bakken.
Dat is geen probleem zolang het huis verwarmd wordt, maar over niet al te lange tijd is het stookseizoen voorbij en dan is het niet elke dag zonnig en warm, dus begon ik vooruit te denken hoe ik een rijskast zou kunnen maken.
En dan het liefst van materiaal wat al ergens ligt te wachten op een nieuwe bestemming.

Er was nog een verwarmingsplaatje waar ik een tijd zes potjes yoghurt op kon bereiden. Maar die yoghurt ging sneller op dan ik hem kon aanmaken, dus komt de yoghurt tegenwoordig uit de winkel. Maar dat plaatje gebruikte ik wel om te rijzen in de tijd dat ik alleen nog maar voor eigen consumptie bakte.
Een test van dit plaatje in een kartonnen doos leverde een prettige rijstemperatuur op, maar het was te betwijfelen of er voldoende calorieën mee gegenereerd zouden kunnen worden om vier bakvormen op ± 28º te krijgen.
Een tweede probleem was hoe ik een ruimte kon vinden die ik kon isoleren met piepschuim en waar vier vormen in konden. (De vormen zijn met en schotje in tweeën gedeeld en zo kan ik dus acht broodjes van ruim anderhalf pond te gelijk bakken).

Zo’n probleem zet ik doorgaans als ik niet direct een oplossing zie in de wacht. Dat wil zeggen dat ik over een ander interessante vraag ga nadenken. En na enige tijd duikt dan wel een andere (wel of niet bruikbare) oplossing op.
Merkwaardig genoeg vaak kort voor ik in slaap val.
De werkende oplossing voor de ruimtelijke ordening was in dit geval een niet gebruikte koelkast die ergens in ons huis alleen maar plaats innam.
Zo’n koelkast is van huis uit goed geïsoleerd door daar hoef je verder niets aan te doen. Maar de schappen in zo’n ding zijn glasplaten en die belemmeren dus dat je met een warmte bron onderin de hele kast kan verwarmen.
Een geschikt rooster had ik niet, maar dit probleem kon opgelost worden met metalen buizen van 19 mm die ik over had van een gesneuveld tomatenkasje.

Het yoghurt plaatje bleek echter te weinig capaciteit te hebben om hele koelkast (een tafelmodel) te verwarmen, dus moest er een andere warmtebron gezocht worden.
En de oplossing daarvan diende zich aan toen ik ineens bedacht hoe ze in stripverhalen aan geven hoe iemand ineens een idee krijgt. 💡
Natuurlijk, een gloeilamp!

Een bureaulampje met een klein bolletje waar niet op stond hoeveel Watt leverde niet voldoende warmte. Dus werd een lampje van 40 Watt aangeschaft à € 2,99. Maar dat leverde te veel warmte. Hoeveel weet ik niet want de thermometer ging maar tot 50º.
Dus kocht ik bij Hornbach een tussencontactdoos met een dimmer voor € 6,35 en bingo! dat was hem.

Mijn broodjes van vandaag zagen er heel tevreden uit toen ze de kast kwamen en worden terwijl ik dit schrijf gebakken.
Nu alles blijkt te werken gaan we dit netjes afwerken.


Multi-gaatjes-in-je-brood-prikker by Wortel Design© 

 

 

Advertentie

Gelukkig in Holset XI; Brood en bestemming

zondag 10 februari, 2019

Terwijl we door Maastricht manoeuvreerden wees de deken van Vijlen, Holset en Lemiers me op verschillende kerkgebouwen die we passeerden en vertelde hij het bijbehorende stukje kerk(gebouw)geschiedenis.
Ik kom zelf niet uit een katholiek nest, maar reisde mee om geïnstrueerd te worden in het bijhouden van de website van de drie parochies. Iets wat ik graag doe omdat ik verknocht ben geraakt aan het dorp dat inmiddels mij nieuwe Heimat is geworden.
Op de terug weg vertelde ik dat ik het altijd zo’n bemoedigende boodschap vond van de navigator in onze auto als die zei: “U hebt uw bestemming bereikt”.
De pastoor schoot in de lach en zei: “Oh, die kan ik wel eens gebruiken”.

Ik heb in dit weblog het woord bestemming al vaker gebruikt. Met name in het stuk waarin ik als niet-gelovige probeer een antwoord te geven op de vraag uit de catechismus, ‘waartoe is de mens op aarde’.
Want je mag toch wel aannemen dat die vraag ook voor een niet-gelovige relevant is.

Maar als je de vraag waartoe stelt, impliceert dat dat je aanneemt dat er ook een dáártoe bestaat, en dat doet een vermoeden rijzen van het bestaan van een (wellicht vooraf al bestaande) bestemming, En dat weer wijst in de richting van determinisme. Twee vooronderstellingen die indruisen tegen mijn intuïtieve overtuiging van het beschikken over een zekere hoeveelheid vrije wil.

Een paar dagen voor ik aan dit verhaal begon te schrijven viel ik op de tv in een documentaire over een klooster in Frankrijk, waarin een zuster grote indruk op mij maakte door haar uitstraling en haar wijze woorden.
Ik voelde een zekere jaloezie naar zo’n omgeving en leefwijze en kon mij voorstellen dat ik als ik wel gelovig was geweest en ongebonden op rijpere leeftijd zeker  wel eens zou kunnen overwegen in te treden in zo’n omgeving waar ik me kon laven aan de rust en stilte en de aanwezigheid van zo veel bronnen van waarheids- en wijsbegeerte om me heen.

Maar toen ik er later over nadacht begon ik dat te betwijfelen. Om alleen maar gelukkig te worden door wat je vindt en krijgt is toch in wezen leven als consument.
En ik voel me er beter bij als ik iets doorgrond heb, of bewerkt heb tot iets wat bruikbaarder of begrijpelijker lijkt, ik dat graag wil delen of mededelen, al was het alleen maar om mijn werk ter toetsing voor te leggen aan anderen.

Wat heeft dit nu met brood te maken?

Vrij veel, in mijn geval.
Mijn belangstelling voor brood begon toen ik zag hoe brood geboren wordt. Op de middelbare school raakte ik bevriend met een bakkerszoon. Ik kwam wel eens in de bakkerij als daar gewerkt werd en vond het een zelfde soort magische plaats als een smederij.
Toen ik na school in een tweedehands boekhandel werkte kwam ik daar een boek tegen dat Zesduizend jaren brood heette. De ondertitel luidde: De geschiedenis van ons dagelijks brood van de Egyptenaren tot in de twintigste eeuw.
Intussen weten we dat er al 14.000 jaar geleden door jager/verzamelaars in Jordanië brood werd gebakken van wilde tarwe en gerst en gemalen plantenwortels.
Via een andere schoolvriend ontdekte ik het volkorenbrood van Bakker Hartog toen nog in de Amsterdamse Ruyschstraat hoek Wibautstraat. Ik schrijf hier niet voor niets bakker met een hoofdletter.
Toen ik zelf ging bakken (ergens rond 1970 schat ik) was dat brood het voorbeeld dat ik in de verste verte niet benaderde.

Later toen ik als freelancer werkte mocht ik een hele katern over brood schrijven voor het maandblad Mensen van Nu (al kan het dat het blad toen al Mensen heette) en had ik het genoegen Bakker Hartog zelf te mogen interviewen.
Toen ons gezin steeds verder in Limburg met vakantie ging ontdekten we bij een bakker in Gulpen mijn nieuwe referentiebrood: Sterrenbrood .
Later bleek dat brood ook  bij een supermarkt keten te koop was en uit de verpakking bleek dat het een brood was waar tarwe, rogge, zuurdesem en gist aan te pas kwam. Pas jaren later kon ik de receptuur achterhalen en lukte het me een brood te bakken wat in de buurt kwam.
Wanneer ik voor het eerst Paderborner brood proefde kan ik me niet herinneren, maar ik herinnerde me de naam, de smaak en het typische uiterlijk met de (zeer)donkerbruine bovenkant met het gaatjespatroon.

Nu ik vlak tegen de Duitse grens aan woon heb ik er wel eens naar gevraagd bij de bakkerijen daar, maar kon het niet vinden. Tot ik het idee kreeg op internet naar een recept te gaan zoeken.
En daar vond ik dan eindelijk het recept waar ik mijn brood op heb gebaseerd.
In de loop van de maanden die volgden, kreeg ik het proces in vingers, en nu heb ik het gevoel dat ik het beheers. Keer op keer komt er het zelfde brood uit de oven. En in middels kan ik er acht tegelijk bakken.

Dat gaat net in de oven die 90 cm breed is, en ik bak ze in vormen van ruwweg 15X30 cm, die ik verdeel met een schotje, zodat er uit elke pan twee broodjes komen.

De verschillen met het oorspronkelijke recept zitten in de hoeveelheid water, en de andere rust en rijstijden en de lagere baktemperatuur. Zo’n donkerbruine korst is slecht voor de gezondheid heeft men ontdekt.

Maar wat heeft dit nu met bestemming te maken?
Nou ja, bestemming is wel een groot woord.
Maar ik kan wel zeggen dat ik me niet kan herinneren ooit met iets bezig geweest te zijn waar ik me zo in thuis voelde.
Dat heeft een heleboel oorzaken merk ik als ik er over nadenk.
Ten eerste is het voor het eerst dat ik iets belangrijks doe, waarvan ik het gevoel heb dat ik het misschien wel beheers. waardoor ik het zonder spanning doe, wat voor mij iets ongekends was tot nu toe.
Dat er desondanks processen zijn die ik niet volledig kan doorgronden en buiten mij om gaan tijdens het ontstaan van het zuurdesem, het ontwikkelen van het voordeeg en het rijzen. En dat ik me vrij voel om zulke dingen als een wonder te beschouwen. En dan nog helemaal wonderen van de onwaarschijnlijke categorie alledaagse wonderen!
Dat ik mensen voed.
Dat mijn brood lekkerder gevonden wordt dan een professioneel brood, terwijl dit het eenvoudigste brood is wat je maar bedenken kunt. Het bestaat uit alleen maar meel water en zout.
En brood is natuurlijk ook een product met een enorme historie en is tegelijk een symbool voor het goede op aarde en van eenvoud.

Het is klein wat ik bijdraag, maar het is helemaal in orde. Zelfs de stroom waarmee de oven verhit wordt is schulden vrij want wordt geleverd door de zon.
Eigenlijk zou ik iets groters willen doen, en mijn doel, ‘moestuintjes voor alle kinderen van Vaals’, is nog niet dichterbij gekomen.
Maar misschien moet ik Han Shan maar beter volgen waar hij in het gedicht wat ik hier vaker citeerde zegt:

Like a doctor prescribing a medicine for each disease,
I use what remedy is at hand to save the world.
Only when the mind is free of care
can the light of understanding shine in every corner.

 

 

 

Terug naar De komende en de gaande man

zaterdag 17 november, 2018

Het is een bijzondere ervaring dat je een tekst leest die je veertig jaar geleden geschreven hebt en er toch door verrast wordt.
Dit gebeurde omdat iemand informeerde naar mijn boek “De komende en de gaande man; Vrolijke en lastige kanten van de mannenemancipatie”.
Dit werd in 1976 uitgegeven en twee jaar later was er een tweede druk nodig en ik schreef daarvoor een naschrift, omdat ik inmiddels een aantal dingen die ik oorspronkelijk schreef wilde aanvullen.
Ik was toen ik dat naschrift schreef 43 jaar en als ik voorzichtig blijf met oversteken ben ik over drie jaar twee keer zo oud.
Wat is er in die jaren veranderd?
Toen ik die dingen schreef was het me nog niet gelukt een duurzame relatie op te bouwen. Nu ben ik al jaren grootvader en vierden oma en ik onlangs ons 75 jarige huwelijk.
(Omdat wij beiden op dezelfde dag trouwden hadden we er ieder 37,5 jaar huwelijk opzitten namelijk, en gedeelde vreugd is zoals bekend dubbele vreugd.
En wat is er bijzonder aan 37,5? Nou dat is 12,5 + 25. Dus een zilveren bruiloft boven op een koperen huwelijk. Je gaat als je ouder wordt anders tegen dingen aankijken. Positiever. Dus ik kan iedereen aanbevelen zo oud mogelijk te worden.)

Maar waar werd ik nu eigenlijk door verrast?
Wel, het meest door het feit dat een aantal van mijn observaties die toen gericht waren op het emancipatieproces mij heel bruikbaar lijken om de huidige discussies over identiteit in een ander perspectief te zien.
In de tweede plaats om dat ik toen begon in te zien dat emancipatie verder kon gaan dan alleen uit je gendergebonden rollen te stappen.
En wat voor mij persoonlijk interessant was, was om te zien dat er toen al fundamentele vragen zichtbaar werden die me later er toe brachten colleges filosofie te volgen.

Hieronder, waar de cursieve tekst ophoudt, staat de tekst van de laatste dertien pagina’s van de tweede druk, die ik gescand en in tekst omgezet heb, die ik onveranderd heb gelaten, maar alleen in de huidige spelling heb overgezet.
Na die tekst, (het is een flinke lap), zal ik betogen waar en waarom ik die tekst actueel vind.

De onvoltooide bevrijding

Veranderaars zijn onverbeterlijk in hun optimisme. Keer op keer beginnen ze weer aan dingen met de heimelijke verwachting dat ze nu aan zoiets als een permanente revolutie deelnemen. Ik herinner me zelf nog zonder blozen gezegd te hebben dat mannenemancipatie een culturele revolutie was, niets meer en niets minder. En eigenlijk geloof ik dat nog steeds, alleen lijkt het er op dat die revolutie nog niet zo verschrikkelijk hevig om zich heen aan het grijpen is. Eerder lijkt het of er een zekere stagnatie is opgetreden in het emancipatie­proces in de twee jaar die verlopen zijn sinds ik de laatste bladzij van ‘De komende en de gaande man’ schreef.
In dit naschrift wil ik proberen een paar karakteristieken van die verandering boven tafel te krijgen. En ik doe dat dan vanuit een iets andere positie dan vanuit welke het voorgaande geschreven werd. Allereerst is er een afstand in tijd tot die mooie dagen in de vroege zeventiger jaren. Daarnaast woon ik al weer een jaar op een eiland dat dichter bij Afrika dan bij Alkmaar ligt, in een ontspannen agrarische omgeving waar voor een psychotherapeut niets anders over zou schieten dan zichzelf maar te helpen en óók te leren tomaten te kweken.
Zoiets vergemakkelijkt het relativeren.
Intussen krijg ik nog wel allerlei uitingen uit het land van herkomst opgestuurd, en blijf ik dus wel van de belangrijkste ontwikkelingen of niet-ontwikkelingen op de hoogte.

Ook over vrouwen

Een ander verschil met het voorgaande is dat ik het nu ook over vrouwen wil hebben, en daar heb ik allerlei redenen voor. Een hele simpele is dat de feministische beweging en ook het afwijzingsfront binnen die beweging regelmatig opinies ten aan­zien van mannen en de mannenbeweging ten beste geeft. En een andere overweging is de geschokte reactie van een aantal mannelijke recensenten en briefschrijvers op het feit dat ik een paar kritische regels heb gewijd aan seksistische tendensen in de vrouwenbeweging. Dat mag dus niet. Ik vind dat een enge zaak. Enerzijds wegens de masochistische Uncle Tom mentaliteit die die mannen van de vrouwenbescherming moet bewegen, anderzijds omdat na de Maagd en de Moeder nu de Feministe tot steriel vereringssymbool wordt verheven.
Maar mijn voornaamste bezwaar is dat ik steeds meer filosofische bezwaren begin te krijgen tegen de doctrine mannen praten uitsluitend met en over mannen, vrouwen praten uitsluitend met en over vrouwen.
Het is duidelijk dat je het manzijn en het vrouwzijn kunt zien als een biologisch verschil of als een cultureel verschil. En ik dacht dat het nu juist de kern van het emancipatiedenken was om het zwaartepunt te verleggen van de biologische bepaaldheid naar de culturele bepaaldheid.
Als mensen in de emancipatiebeweging nu ook weer gaan zeggen dat mannen zich bij mannenzaken moeten houden, en vrouwen zich bij vrouwenzaken moeten houden, dan zou dit dus geen scheiding op basis van lichamelijke geslachtskenmerken zijn, maar een scheiding veroorzaakt door het behoren tot een andere kulturele situatie.
Ik moet zeggen dat er een zekere redelijkheid in dat standpunt zit. Vanuit een bepaalde culturele situatie is het zeer hachelijk te oordelen over een geheel andere culturele situatie, of over de dragers/producten van die cultuur. Maar wie schetst mijn verbazing (ik zelf natuurlijk) als ik zie dat de voorstanders van een dergelijk cultureel determinisme als het uitkomt vrolijk de hand lichten met dit principe.
Mijn twijfels beginnen te rijzen als ik eind 1976 zie hoe in de abortusdemonstratie in Amsterdam het Lesbies Front (of zo’n soort naam) meemarcheert. Wat is de relatie van deze groepering tot het verschijnsel zwangerschap c.q. zwangerschapsonderbreking?
Hooguit het gedeelde vrouwzijn, maar dit soort genitale solidariteit zou weer een erkenning inhouden van de biologiese bepaaldheids­theorie waar we nu juist vanaf probeerden te komen.

Nog raadselachtiger wordt het als je een spandoek ontdekt wat vermeldt ‘Flikkers solidair’. Zeker als je bedenkt dat de mannen die hier achter lopen later op de dag niet op de bijeenkomst van de mannenbeweging willen zijn.
Hoe ik er ook tegen aankijk, de enige gedeelde culturele situatie die ik kan ontdekken is dat noch de lesbische militanten, noch de flikkerbeweging erg vallen op heteromannen. U weet wel het soort mannen dat nodig is voor ongewenste zwangerschappen die op hun beurt weer dat abortusrecht nodig maken.
Een soort motievenvervalsing die me doet denken aan wat ik al eerder signaleerde (p. 39); iets wat zich voordoet als solidariteit, maar meer te maken heeft met een zich gezamenlijk afzetten tegen de anderen, dan met een zich gezamenlijk inzetten voor elkaar. Alleen dacht ik toen nog dat dit typisch mannengedrag was en zie ik nu dat het een eigenschap is van mensen die behept zijn met machtspolitiek denken. Er zijn meer van dit soort inconsequenties in de activiteiten van de cultureel deterministen te signaleren. Ik denk bijvoorbeeld aan de stelligheid waarmee niet zo in heterorelaties bedreven meisjes publiceren over de positie van de gehuwde vrouw. En de manier waarop zeer bemiddelde vrouwen die zich aan de onderdrukkende huishoudelijke bezigheid hebben weten te ontworstelen en daar nu een minder fortuinlijke zuster voor inhuren, waar ze trouwens wel erg goed voor zijn, orakelen over arbeidersvrouwen.
Maar voorlopig ga ik daar niet verder op in. De hele verwarring rond het denken in seksuele dan wel culturele categorieën lijkt me namelijk maar een symptoom van een fundamentelere onvolkomen­heid, namelijk dat we te vroeg zijn opgehouden met het uitgraven van de probleemstelling van de emancipatie. En ter wille van de overzichtelijkheid wil ik vast aangeven hoe ik mijn verhaal hierover denk te vervolgen.

Eerst wil ik proberen aan te geven hoe de emancipatiedoelstelling zich te veel heeft vernauwd en in welke richtingen je zou moeten zoeken om hem uit te breiden. Daarna wil ik het hebben over de vraag in hoeverre er een strategie kan bestaan om die ruimere doelstelling te verwezenlijken, en in hoeverre het nuttig en mogelijk is om je tijdens de rit te richten op een beeld van de geëmancipeerde man.

De beperkte probleemstelling

Negentienzeventig was het en Dolle Mina waarde door Nederland. Emancipatie was in en organisaties van allerlei denkbare soorten vroegen om een groepje Dolle Mina’s nu eens precies uit te laten komen leggen waar het om ging. En zo waren wij ook die avond terechtgekomen in een buurthuis in de Amsterdamse Jordaan.
De groep waarmee we discussieerden behoorde tot de categorie die later aangeduid zou worden als ‘werkende jongeren’. (Een term, die zoals men begrijpt alleen bedacht kan worden door zelf blijk­baar niet werkende jongeren.) Onze argumenten sloegen niet zo erg aan die avond. Want toen wij als voorbeeld van discriminatie aanvoerden, dat vrouwen maar nauwelijks aan het arbeidsproces deelnamen en veroordeeld waren tot het huishouden, begrepen onze gesprekspartners niet zo wat daar nou zo erg aan was. Dat was toch prima, lekker thuiszitten, een kopje koffie drinken met de buurvrouw. In elk geval beter dan voor dag en dauw elke dag maar weer naar de fabriek te moeten. Er waren trouwens ook vrouwen en meisjes die naar de fabriek gingen. Niet om ‘deel te nemen aan het arbeidsproces’ maar om mee te verdienen voor de uitzet en later misschien een aardig tweedehands autootje om er zondags tussen uit te gaan.
We hebben er lang over nagepraat, later, en we begrepen dat ons verhaal niet helemaal waterdicht was. Kennelijk was vrouwen­emancipatie (in die dagen was dat het zelfde als emancipatie) iets ingewikkelder dan te zeggen dat vrouwen hetzelfde moesten kunnen doen als mannen. Want in dit geval zou dat betekenen dat als mannen rotwerk deden, vrouwen ook rotwerk zouden moeten doen.
Je zou kunnen zeggen dat het ons aan praktisch sociaal bewustzijn ontbrak, en ik moet toegeven dat het daar wel erg op lijkt. Of misschien dachten we wel dat dit soort dingen meer iets voor de vakbeweging was of voor de linkse politieke partijen.
Maar de vergissing die me op dit moment meer bezighoudt, is dat we op dat moment alle aanleiding hadden om — zo we niet de mannenemancipatie uitvonden — dan toch op zijn minst ook eens over de positie van de man na te denken, maar daar absoluut niet op kwamen. De probleemstelling was immers vrouwenemancipatie?

De termen van het probleem, en de termen van de oplossing

Dat de mannenemancipatie nu in Nederland een paar jaar later ter hand is genomen, maakt na zoveel eeuwen mannenmaatschappij geen dramatisch verschil. Maar wat wél belangrijk is, is dat de fout die we maakten exemplarisch is, en dat we dacht ik nog steeds bezig zijn de zelfde soort vergissing te maken bij de interpretatie van onze emancipatieopdracht.
Ik bedoel de vergissing om het probleem in bepaalde termen te omschrijven, en vervolgens te proberen uit die zelfde termen de oplossing te construeren. Een gewoonte die het risico met zich brengt dat we oplossingen creëren, die op de probleemstelling (d.w.z. onze eigen beschrijving van het probleem) aansluiten, in plaats van op het probleem zelf.
Wel, zou je kunnen zeggen, dat hindert niets, zolang je maar zorgt voor een probleemstelling die het probleem dekt. En inderdaad, zolang dit het geval is, is er niets aan de hand. Maar is dit altijd het geval?
Ik denk dat we reden hebben om over ons vermogen om problemen te herkennen wat bescheiden te zijn. Uiteindelijk zijn vele van onze sociale problemen eeuwenlang meegegaan zonder als zodanig herkend te worden. En laten we nou niet nog eens gaan denken dat dit de eeuw van de Verlichting is.

Een categorie problemen die me bijzonder vatbaar lijkt om ge­brekkig omschreven te worden, is die van de culturele problemen. Immers onze beschrijvingen berusten op waarnemingen, maar onze manier van waarnemen (hoe we tegen de dingen aankijken) is nu juist zelf een cultuurgegeven.
Je zou dus kunnen zeggen dat bij culturele problemen, onze probleemstelling sterk beïnvloed wordt door het probleem zelf en zelfs kans loopt een stuk van het probleem te zijn!
Als we deze redenering toepassen op ons onderwerp, de emancipatie van mannen en vrouwen, komen we dus terecht op de volgende redenering.
Het emancipatieprobleem is van het begin af beschreven in de vorm van een vergelijking van de mannenrol en de vrouwenrol.
Die twee rollen vormen dus het materiaal voor de beschrijving van het achterliggende probleem: ongeëmancipeerd gedrag.
Vervolgens is die beschrijving gelijkgesteld met het probleem zelf. Omdat de mannenrol nogal dominerend is, en in de vrouwenrol volgzaamheid hoge ogen gooit, ontstond de constructie dat dit verschil de oorzaak van het probleem was. Het emancipatie­probleem werd dus dat ‘de mannen de vrouwen onderdrukken’.

Dit model leverde z’n problemen op. Sommige stukken van de mannenrol pasten er niet in. Het voorbeeld aan het begin maakt dat wel duidelijk.
De feministische theorie verwerkte dit gegeven door te stellen dat geëmancipeerd vrouwengedrag geenszins gelijk stond met overname van mannengedrag. Er werd gesproken van het bestaan van (of op z’n minst de bestaanbaarheid van) een vrouwencultuur, een feministische cultuur en soms ook van een onzijdige (androgyne) cultuur.
De stelling van de vrouwenonderdrukkende mannen werd echter gehandhaafd. De negatieve uitwerking die het mannengedrag op de mannen zelf kon hebben werd denk ik gezien als het onvermogen van mannen om hun machtspositie altijd op een voor hen prettige manier te gebruiken.
Niettemin blijven we zitten met het feit dat ook mannen een onderdrukt bestaan leiden. De aard van die onderdruktheid hoop ik in dit boek enigszins beschreven te hebben. De vraag is dan echter waar die onderdruktheid vandaan komt. De vernauwde probleemstelling — dat de emancipatiekwestie een verhouding tussen de geslachtsrollen is — laat ons hier in de steek. Immers dat zou ons tot de conclusie brengen dat de onderdrukkingsmomenten in de mannenrol voort zouden spruiten uit de vrouwenrol. En voor deze verklaring zijn in de werkelijkheid die we proberen te beschrijven onvoldoende ondersteunende feiten te vinden. In dit boek heb ik me van dit probleem afgemaakt door te zeggen dat mannen blijkbaar zichzelf onderdrukken. Maar inmiddels vind ik dit niet meer zo’n erg verhelderende verklaring.
Wij zouden ons dus vanuit onze rol onderdrukken. Maar tegelijker­tijd onderdrukken we ons ook in een rol.

Als ik beter had nagedacht had ik dus moeten concluderen dat het onderdrukkingsmoment dus zit in het (vertonen van) rolgedrag zelf. Niet in de inhoud van die rol zelf, niet in de andere rol die een andere partij speelt, nee in het punt dat Jij een rol speelt in plaats van je gewoon als Jij te vertonen.

Het punt waar het dus om gaat is dat we rolgedrag vertonen in plaats van persoonlijk gedrag. Dát is het emancipatieprobleem. Dit verkiezen van rolgedrag boven eigenlijk gedrag leidt er toe dat we ons als man of vrouw identificeren.
Onze zogenaamde seksuele identiteit is dus een gevolg van onze ongeëmancipeerde overgave aan rolgedrag. En het is dus niet andersom dat onze seksuele bepaaldheid het ongeëmancipeerde rolgedrag veroorzaakt!
Dit mag op het eerste gezicht alleen maar van theoretisch belang schijnen, maar deze probleemverschuiving heeft wel degelijk praktische gevolgen voor de ontwikkeling (of niet-ontwikkeling!) van de emancipatiebeweging.

De sexuele fixatie van de emancipatiebeweging

De interpretatie van het emancipatieprobleem als een vrouwen-resp. mannenprobleem, in plaats van als een algemener probleem dat zowel op mannen als vrouwen uitwerkt (zij het in verschillende vormen) heeft verschillende gevolgen:
Het opvallendste gevolg is wel de verzuiling. Wat bedoeld was als een functionele scheiding is uitgelopen op sektarisme.
Mannen- en vrouwengroepen, mannen- en vrouwenkranten kunnen natuurlijk versneld bijdragen tot de gewaarwording van het type situatie waar je als man of vrouw telkens weer naar toe geduwd wordt. Maar het vrouwenblaasorkest doet toch wel erg aan de legendarische RK Geitenfokvereniging denken.
De scheiding houdt hier niet mee op. Binnen de mannen- en de vrouwenkampen scheiden de homofielen zich weer af van de heterofielen, en de vijandigheid en machtsstrijd tussen en binnen deze groeperingen is niet mis. Het lijkt er op dat ook de emancipatie­beweging weer ten offer gaat vallen aan het organisatieprincipe, machtsdenken en allerlei persoonlijke oorlogjes die er onder een ideologische vlag worden uitgevochten.
Een tweede opvallend symptoom is de gecamoufleerde haat jegens heteroseksuele mannen die er door dit isolement is heengeweven. Het begint met een soort blikvernauwing. Zoals op het affiche dat Van Agt tot gods eigen seksist bestempelde. Een voetnoot op dat affiche maakte duidelijk dat seksisme een discriminatie van de vrouwelijke mens inhield.
Misschien wel geïnspireerd door deze handige interpretatie van seksisme wil Hanneke van Buuren al een abortuskliniek voor de afdrijving van mannelijke vruchten openen en deze naar de zelfde minister vernoemen. Maar zegt ze geruststellend in het zelfde artikel in Sekstant, waarin ze deze frisse grap herhaalt, ze heeft niets tegen mannen hoor.
Nee natuurlijk niet, sommige van haar beste vriendinnen hebben zelf een vader.

Iets wat alle schijn van een persoonlijke rancune heeft, kan soms ook een dikke theoretische jas aan krijgen. In een Nederlandse krant die ik opgestuurd krijg wordt mijn aandacht getrokken door een polemiek naar aanleiding van een afgewezen alimentatie-eis. De rechter heeft overwogen dat het huwelijk is ontbonden nadat de vrouw een verhouding is begonnen met een andere vrouw, daar nu mee samenwoont en dat deze nieuwe echtgenote best in staat is om in het onderhoud van eiseres te voorzien. De gescheiden vrouw werkt namelijk zelf niet. De volkskrantjournalist die altijd over sociale wetgeving schrijft concludeert hierop dat de rechter hier­mee een bijdrage levert aan de erkenning van de homofiele relatie op dezelfde termen als een huwelijksrelatie.
Maar dat had hij niet mogen zeggen. Prompt verschijnt er een aantal ingezonden brieven in de krant die door hun gelijke strekking haast aan enig vooroverleg doen denken.
Mooie erkenning sputtert men. En er wordt op gewezen dat de man honderdduizend gulden per jaar verdient. En hoe kan hij dat doen? Precies, omdat zijn vrouw onbetaald thuis werkte, haar carrière opofferde, en nu zonder opleiding en in de vijftig als vrouw nooit meer aan de slag komt. Het huishoudloon-argument in vrije ver­taling dus. Het klinkt plausibel. Maar er worden toch wel een paar zaken over het hoofd gezien.

Zo zijn er bijvoorbeeld allerlei ongehuwde mannen (ook zonder huishoudster of homofiele huisslaaf) die toch een leuk betaalde baan hebben. Zoals er ook gevallen bekend zijn van gehuwde mannen die desondanks een knap beroerd salaris verdienen. Daar wordt thuis dus niet goed afgestoft. Ik bedoel maar, dat automatisch projecteren van een opgeofferde vrouwencarrière achter een ge­slaagde mannencarrière is een bewust verslachtofferen van de vrouw. Ook een vorm van vrouwenhaat dunkt me. Een ander punt van de economie van het huwelijk is dat — tenzij met instemming van beide partners een andere regeling wordt getroffen — in Nederland meestal in gemeenschap van goederen wordt getrouwd. Waardoor de vrouw voor minstens de helft deelt in de vermogens­aanwas die door hun gezamenlijke arbeid is verkregen.
En als dat niet bevalt dan is het iedere vrouw vrij om andere voor­waarden te bedingen, ongehuwd te blijven, of als ze daar aanleg voor vertoont direct een relatie met een andere vrouw te beginnen. In welk geval ze ongetwijfeld zal kunnen profiteren van een riante CAO voor huisvriendinnen.
Het doet me wat eng aan. Die ijver waarmee het afwijzingsfront zich er op stort om dat arme schaap te beschermen. Het gemak waarmee de na zo veel jaar afgedankte echtgenoot aansprakelijk wordt gesteld voor de werkloosheid van zijn vrouw, die toch wel als een dom sloofje wordt voorgesteld intussen. Vrouwen­solidariteit? Ammehoela!

Ik moet ook weer terugdenken aan die leuke Amsterdamse maat­schappelijk werkster, die eens een zolderkamertje binnenstoof en een andere vrouw in elkaar sloeg, omdat die het waagde te slapen met een vent waar zij zelf haar zinnen op gezet had. En die ik een paar weken later in de krant tegen kwam als woordvoerster van een stichting die mishandelde vrouwen opvangt! Wie riep d’r ook alweer iets van vrouwensolidariteit?
Als zo’n stichting dan in een ander interview met een theorie aan komt zetten dat alle mannen potentiële verkrachters zijn. En zich daarbij beroept op een Amerikaans onderzoek (waar namelijk uit gebleken was dat mannen die iemand verkracht hadden, zich niet op een voor de onderzoekers waarneembare wijze onderscheiden met andere afwijkingen) dan zou je haast gaan denken dat hier sprake was van een theorie.
Terwijl je in werkelijkheid alleen maar kunt concluderen dat in Amerika de criminologie blijkbaar nog niet zo veel verder is ge­komen sinds Lombroso. En dat die opvangstichting toch eens iets aan haar personeelselectie zou moeten doen, tenzij ze natuurlijk ook nog een andere doelstelling hebben naast hulpverlening.

In ‘De demokratisering van het geluk’ heb ik uitvoerig geschreven over de positieve invloed die persoonlijke frustraties kunnen hebben op je motivatie om actie te voeren. En ik sta daar nog wel steeds achter. De stelling dat het persoonlijke het politieke is, heeft me altijd wel bevallen. Maar dat wil nog niet zeggen dat elke persoon­lijke beperking automatisch een politieke deugd oplevert.
Het is wel jammer dat een aantal onuitgewoede slaapkameroorlogjes het gezicht van de emancipatiebeweging gaat bepalen.

Identificatieproblemen

In Mannentaal 6 schrijft een man over de moeilijkheid die wij hebben om ons een beeld te vormen van hoe zoiets er nu eigenlijk uitziet; een geëmancipeerde man. En hij wijst daarbij het idee af dat het om zoiets simpels gaat als het omgekeerde van het ongeëmancipeerde mannelijkheidideaal. Dus in de trant van mannen moeten altijd sterk zijn, ‘dus’ moeten geëmancipeerde mannen zwak zijn. Er ontbreekt ons iemand — desnoods een denkbeeldig iemand —waaraan je je als man in de rui kunt spiegelen. Een identificatie object zoals ze dan zeggen.
Ook dit probleem kan je proberen op te lossen in de termen van de probleemstelling. Als de ondersteboven gehouden he-man niet ons identificatie object is, wat is het dan wel? Maar je kan ook de probleemstelling zélf ter discussie stellen: Kan je wel een identificatie object gebruiken als je je emancipeert? Ik voel duidelijk meer voor de laatste vraag.

Eerder heb ik al opgeworpen dat een strategie voor de bevrijding misschien mogelijk is, maar een strategie voor de vrijheid eigenlijk niet kan bestaan. Ik bedoel, dat wanneer je gevangen bent, je ontsnappingsplan bepaald wordt door de muren van je gevangenis, en dat je je daar dus op richten moet. Maar zodra je buiten bent moet je die muren zien kwijt te raken.
Ik weet dat dit moeilijk is, en dat veel mensen de bevrijding misschien wel overleven, maar de vrijheid nooit veroveren, omdat ze de rest van hun leven die gevangenis met zich mee blijven dragen. Hun identiteit verschuift zich dan van gevangene naar die van ex-gevangene.
Ik geloof dat een dergelijk onvoltooid bevrijdingsproces veel pijn veroorzaakt voor de betrokkene en kan dus ook wel kompassie voelen voor degenen die in dit syndroom zijn blijven steken. Wat niet wegneemt dat ik me niet kan verenigen met het ‘politiek’ gebruik van zo’n gegeven. Dat men een soort gelijk en onschend­baarheid krijgt op grond van geleden leed.
Maar met dat al zeg ik nog niets van die andere mogelijkheid; een vrijheidsbeleving die niet door de gevangenis is bepaald, die om een strategieloos handelen vraagt en zonder identificatie objecten kan omdat de kern van een persoonlijke bevrijding juist is dat je je eigen identificatie object wordt.
Dit zal misschien wel een beetje eng klinken voor iedereen die vindt dat een individuele mens tot het kwaad geneigd is, en alleen door kerk, partij of groep op het rechte pad gehouden kan worden. En ik geloof ook dat we ons zullen moeten realiseren dat onze beweging ook mensen herbergt die helemaal niet uit zijn op een volledige persoonlijke bevrijding maar alleen maar een nieuwe veiligheid zoeken, eens lekker politiek verantwoord zielig willen zijn of een appeltje te schillen hebben met een bepaald soort mensen, of wat voor andere vorm van recreatie ook.

Niettemin lijkt het me een onontkoombare conclusie, dat wanneer je uitgaat van emancipatie als afleggen van élk rolgedrag, dat er dan geen plaats is voor een strategie of een held. Strategie is namelijk ook vastgelegd gedrag en een held of prototype is ook een gereduceerde mens.
Het enige waarop je in zo’n situatie misschien je koers kunt ijken, is je eigen droom over iemand die z’n eigen leven leeft.

De beeldspraak die ik gebruikte van de gevangenis waar je in zit of aan ontsnapt bent, gaat maar gedeeltelijk op natuurlijk. Het zou kloppen als we maar door één stel muren begrensd werden. Maar in werkelijkheid zitten we vast aan allerlei soorten rolgedrag. In één opzicht kunnen we door de muur gegaan zijn, in een ander opzicht kunnen we nog helemaal vast zitten. Ook als we ons dus op bepaalde terreinen vrijgemaakt hebben, blijven we de strategie nodig hebben om ons op andere terreinen te helpen om het eerste traject (tot en met de muur) af te leggen.

In zoverre blijft het dus voor de emancipatiebeweging van belang om ontsnappingsplannen te ontwikkelen. Maar het zou goed zijn als we het daarbij niet lieten, en ons ook bezighielden met het ontwikkelen van de geestesgesteldheid die het leven buiten de muren vereist. Ik kom hiermee terug op de vermoedens die ik in de noot op pagina 86 van het boek uitte.
Wat dat betreft zou ik me kunnen voorstellen dat de mannen­beweging andere bewustwordingstechnieken probeerde te ont­wikkelen, of de bestaande op een wat breder emancipatie-idee richtte.
Met dat laatste bedoel ik, dat er in de praatgroepen niet alleen wordt gepraat over je rol als man, maar over alle rollen die je bewust of onbewust speelt als consument, kiezer, werknemer, partner, maatschappijlid, etcetera.

Natuurlijk vertegenwoordigt de bevrijding van het gedenk in mannetjes en vrouwtjes in zich een zekere waarde, maar pas goed als het de inspiratie vormt voor het nemen van de volgende stappen. Ik bedoel, wanneer de onderscheiding tussen de geslachten net zo belangrijk is geworden als de onderscheiding tussen mensen met blauwe en mensen met bruine ogen, weet je dus dat het mogelijk is te ontsnappen aan de categorieën waar je door de maatschappelijke machine wordt in geperst.
Snap je dat het leuk was om je een tijd te vermeien in zoiets als mannelijke bewustwording, maar dat je zoiets ook weer eens achter je moet laten om te snappen dat je een te ingewikkeld verschijnsel bent om goed omschreven te kunnen worden als man of als blauwoog of als tientenige.
Je zou dan weer eens een ander stukje rolgedrag kunnen oppakken. Bijvoorbeeld je rol als consument. Niet omdat dit nu per se de belangrijkste is, maar omdat dit voorbeeld me nu eenmaal het eerst te binnen schiet. (Misschien wel omdat je als rollenmens de consument van andermans ideeën bent?)

En volgens het geschetste systeem van probleembetwijfeling stel je dan vast dat het niet voldoende is om te evolueren van onbewuste naar bewuste consument. Dus bekijk je eens of er iets inzit om bewust niet-consument te zijn. Of producent. Of ook hier de reuzenzwaai te maken en de categorieën op te heffen en te leren om te gebruiken wat je maakt en te maken wat je gebruikt en alle exploitanten op die manier in hun onverzadigde vetzuren gaar laat smoren.

Maar dit is maar een voorbeeld. Waar het me in het algemeen om gaat is dat we niet alleen leren om oplossingen te zoeken voor algemeen aanvaarde problemen, maar ook leren onderzoeken of die probleemstellingen wel de juiste zijn. Waarbij het me zaak lijkt om steeds na te gaan of de begrippen die we gebruiken wel be­staande verschijnselen achter zich hebben. Dus als we spreken over de maatschappij, of er dan inderdaad een eenduidig verschijnsel is wat zo heet. En het tevens geen kwaad kan om zogenaamde vanzelfsprekendheden een tijdelijk spreekverbod op te leggen. Zodat we er misschien toe kunnen komen om alvorens we ons gaan bezinnen over de aard en de kwaliteit van onze relaties, na te gaan of we momenteel wel relaties willen. Want wat leuk is voor de psycho-industrie hoeft nog niet per se leuk te zijn voor mensen.

Een filosofisch bezwaar dat ik wel blijf houden tegen al deze bezig­heden, is dat je hoe dan ook bezig blijft met termen en categorieën. Terwijl onze hele denktaal een structuur van afbakenende begrippen is. Begrippen die geënt zijn op het bestaande en niet op het mogelijke. Een begrip is een muurtje om een stukje werkelijkheid heen, althans een poging om zoiets te zijn. En als zodanig is het denken in termen dus niet zo’n ideaal werktuig om te geraken in het soort vrijheid waar ik het over probeer te hebben (met ook alweer die zelfde beperkte taal). Om te handelen volgens de strategieloze strategie, en te wandelen over het pad dat geen (afgebakend) pad is, is dus iets nodig dat je uit deze bevangenheid van het woord tilt.

Dat probleem is al heel lang geleden herkend, en er zijn ook wel oplossingen voor uitgeprobeerd. Een ervan heet stilte. En alles wat daarover gezegd wordt is in elk geval geen stilte.
Maar nu moet ik mijn kool uit gaan planten. Hé, veel liefs allemaal, Gerard.

El Paso, februari/maart 1978

Dat was het naschrift voor de tweede druk:
En waarom vind ik dat nog actueel.

Hier in Limburg tegen Aken aan wonende was het voor mij gemakkelijk om in het kader van het Senioren Studium reguliere colleges te volgen van RWTH. Zoals je niet direct zou verwachten is het aan deze Technische Hochschule een Lehrstuhl für Systematische Theologie verbonden. Daar volgde ik twee semester over de schepping. In een daarvan lag de nadruk op de wordingsgeschiedenis van de mens. En de conclusie na een lange bespreking van alle eigenschappen die de grens tussen mens en primaat zouden kunnen markeren kwam de keuze op het vermogen tot transcendentie bewustzijn. Wat dan resulteerde in gedrag dat zou wijzen op het vermoeden van een bestaan na de dood, zoals grafgiften.
Nu is die vorm van transcendentie aan mij als ongelovige niet besteed.
Maar dat betekent niet dat ik het begrip transcendentie in de opvatting van denken voorbij het bestaande niet ken en niet belangrijk zou vinden.
In tegendeel: Naarmate ik ouder wordt merk ik dat mijn gedachten over ethiek en zingeving steeds meer op de mens als een zich evolutionair ontwikkelend wezen gericht zijn.
Wat daaraan bijdraagt is de noodzaak waar de klimaatverandering ons toe dwingt om onze leefstijl te veranderen. Maar los daarvan is het blijvend sociaal onrecht en de geringe houdbaarheid van het ‘nooit meer oorlog gevoel’ al aansporing genoeg.
In breder verband zou je dus een transgenerationaal bewustzijn en verantwoordelijkheidsgevoel als een evolutionaire opdracht kunnen zien en dit zou een waardevolle seculiere vorm van transcendentie kunnen worden.
Daarom denk ik dat het idee van een seriële zelfbevrijding niet alleen maar een interessant idee, maar een dwingende noodzaak is om tot fundamentele veranderingen in onze manier van (samen)leven te komen.
Gelukkig hoeft je geen wereldvreemde idealist meer te zijn om dit te vinden, zoals blijkt dat zelfs liberalen nu al beginnen te twijfelen aan de volledige zaligmakendheid van het marktmechanisme.

Een tweede actualiteit zie ik in wat ik zeg over de identificatieproblemen, die volgens mij nauw verwant zijn aan het fervent zoek naar identiteit. En dat terwijl ik al jaren probeer dat hele begrip identiteit te ontmythologiseren, door uit te leggen dat  je niets anders bent dan wat je doet. En dat daarom het volstrekt zinloos is om je identiteit buiten je zelf te zoeken. Het is, denk ik, voornamelijk angst, die mensen drijft om te vluchten in een groepsidentiteit.
Angst voor de- of het andere en angst voor de leegte die ontstaat als vertrouwde begrippen of gewoonten dreigen te verdwijnen. Een leegte die blijkbaar niet ervaren kan worden als ruimte. En het bizarre gevolg is dat degenen die zich willen beschermen tegen de- of het vreemde druk bezig zijn hun eigen gevangenis op te bouwen.

Wat ik me verder nog afvroeg was of ik waar ik het had over “handelen volgens de strategieloze strategie, en te wandelen over het pad dat geen (afgebakend) pad is” onbewust de Tao the Ching citeerde. of dat ik zowaar iets opgestoken had van de Nederlandse vertaling van Duyvendak die ik ooit bezat en die in het Engels van dezelfde sinoloog luidt: The Way that may truly be regarded as the Way is other than a permanent way.

Krimpgemeenten en krimpvoorzieningen

zaterdag 24 februari, 2018

Krimpgemeenten en krimpvoorzieningen hebben die iets met elkaar te maken?

De belangrijkste oorzaak van bevolkingskrimp is niet dat mensen minder lang blijven leven, maar dat de gezinnen kleiner worden dat er later aan kinderen wordt begonnen en dat mensen en vooral jonge mensen gemeenten verlaten als daar minder werkgelegenheid, onderwijs en andere`perspectief biedende voorzieningen zijn.

Ik woon in zo’n gebied. En nu is het toevallig zo, dat de gemeente waar mijn geliefde dorp toe behoort zich op een stijgend aantal inwoners mag beroemen.
Ik zou natuurlijk graag beweren dat door mijn vrouw en mij komt, want nadat wij hier zo’n zes jaar gelden neerstreken, zijn een zuster, twee zoons en twee kleinkinderen ons nagereisd.

Nee, de oorzaak is eerder te zoeken in het gereedkomen van een imposante studentenflat, van een Duitse Universiteit op een steenworp hier vandaan.
Die maateenheid Steenworp, heet in het Duits Katzensprung en zo heet de flat dan ook.
Er komt nog zo een, en daarvoor is al een wachtlijst van 600 personen.
Iedereen blij dus, op één raadslid na, die bij elke raadszitting wel iets te mopperen over die vreemdelingen, maar die maakt dan ook geen deel uit van de coalitie die dit tot stand heeft gebracht.

Maar omdat op grotere schaal en op langere termijn de bevolking in deze streek afneemt wordt de dienstverlening hier ook steeds schameler.
En hoe slechter die voorzieningen worden, hoe eerder de jeugd hier zal denken: “Wegwezen!”
We belanden dus in een spiraal.

Dooming bisnez i.p.v. blooming bisnez
Want business heeft er alles mee te maken.
In mijn jeugd had je in grote steden een

  • Gemeentelijk vervoerbedrijf
  • Gemeentelijk energiebedrijf
  • Gemeentelijke waterleiding
  • Stadsreiniging
  • Gemeentelijke gezondheidszorg
  • Gemeentelijke weeshuizen
  • Gemeentelijke bejaardenhuizen
  • Gemeentelijke leenbank
  • Gemeentelijke onderwijsinstellingen van basisschool tot Universiteit
  • In Amsterdam zelfs een Gemeentegiro

Als ik het goed heb is daar alleen de Universiteit nog van over.

In plaatsen waar wegens de schaalgrootte dergelijke voorziening niet mogelijk waren had je provinciale equivalenten en op de grootste schaal had je de PTT de Nederlandse Spoorwegen en de Rijkspostspaarbank.

Dat werkte allemaal prima, totdat er in de tachtiger jaren een versie van het liberalisme het marktmechanisme als het zaligmakende recept voorschreef als basis van de economische en sociale maatschappelijke ordening.
Een medicijn dat helaas van links tot rechts geslikt werd.
Begrippen als verzorgingsstaat werden door de ferme jongens , stoere knapen retoriek van de neoliberalen afgeschilderd als een systeem waarmee je losers pamperde en alleen maar nieuwe losers kweekte.
Omdat niet alleen de sociaaldemocraten hun ideologische veren afschudden maar ook de christendemocraten naar een kleurloos midden afdreven, kon dit proces ongehinderd doorgaan, met als resultaat dat nu vrijwel alle nutsvoorzieningen in handen zijn van commerciële instellingen. Waarvan sommigen zelfs deel uitmaken van multinationals.

Het resultaat kennen we: minder waar voor meer geld.
Het is onbegrijpelijk dat deze flagrante aantasting van de taak van een overheid; zijn ingezetenen te beschermen en te dienen, nog steeds massaal geaccepteerd wordt, en dat de mythologie  van de marktwerking als het ware geloof omarmd wordt.
Oké, dat verhaal van de concurrentie klopt in zoverre dat de grote kapitaalkrachtige partijen eerst de kleintjes kapot concurreren, maar zodra ze met zijn tweeën of z’n drieën over zijn sluiten ze een herenakkoord en verpakken dit zo handig dat het jaren kan duren voor dat de kartelvorming ontdekt wordt. En dan wordt na enig juridisch gespartel de boete betaald en worden er mensen ingehuurd om een slimmere constructie te bedenken.

Nu kunnen we tot op zekere hoogte ons zelf er niet van vrijpleiten dat we dit hebben laten gebeuren, want dit is allemaal gebeurd met instemming van de mensen die wij gekozen hebben.
Maar dat gaat maar ten dele op, want er is langzamerhand geen grote partij meer waar de kleine man, de arme immigrant , de laag opgeleide (U weet wel wat we vroeger aanduidden als de arbeidersklasse of met enige trots het proletariaat) van nature zijn heil zocht. En die we nu misprijzend zien als aanhangers van populisme.
Niet dat dat populisme te prijzen valt, want dat is alleen maar een ‘ideologie’ die vijanden aanwijst, maar hun aanhang verdient  wel enig begrip.

Goed, daar zitten we dan.
Hoe komen we hier uit?
Toch maar weer op die beginselpartij stemmen, maar dat niet alleen.
Lid worden en de discussie oprakelen, hoe we de publieke voorzieningen terug veroveren.
Kan dat?
Ja natuurlijk kan dat. Als we maar met genoeg mensen zijn en op het juiste niveau beginnen.
En dat is op het basis  niveau. Door daar coalities te smeden. Vrijwilligers te politiseren en middelen te geven. Kleine stukjes van de leefomgeving terug te winnen, zodat de achterban groeit. Door te luisteren naar het actieve deel van de nieuwe generatie.

Dan zullen we draadje voor draadje het tapijt van de samenleving herstellen, met de basisvoorzieningen als schering en de veelkleurige talenten van ons burgers als inslag.

 

 

Een voorschaduw van een gevoel

maandag 12 februari, 2018

Na de operatie waarbij wat titanium aan mijn gestel werd toegevoegd is de onderste helft van een been nog gevoelloos.
Vijf tenen kijken mij nieuwsgierig aan uit hun gipsen bedding, maar ik kan ze er niet toe bewegen zich te bewegen.
Het is de tweede keer dat ik zoiets ervaar.
De eerste keer was het héle been veranderd in een aan mij verbonden ding dat er net zo uitzag als het been dat zich eerst daar bevond. Ik kon het ding aanraken en mijn hand signaleerde “beenvormig voorwerp hier” maar er was geen been dat een hand voelde.
Dat ervaren mensen met een dwarslaesie dus, en er kwam weer een dimensie bij aan mijn begrip van vervreemding.

Maar later op de dag en de nacht die er op volgde, beleefde ik een paar keer een nieuwe ervaring.
Een ervaring die ik niet goed kan beschrijven in bestaande bewoordingen. Maar ik ga proberen er zo dicht mogelijk bij in de buurt te komen.

Ik zou het woord voor-gevoel gebruiken als dat al niet in een andere betekenis in gebruik was. Want wat we daar mee aanduiden is een gevoel of gedachte over iets wat nog niet daar is.
Hier betekent gevoel iets anders dan een fysieke gewaarwording. Maar het is opmerkelijk dat we, als we niet zo zeker zijn van de legitimiteit van die gedachte of dat gevoel dat we dan in de taal verijzen naar de lagere regionen van het lichamelijke
We spreken over een onderbuikgevoel of gut feeling, of voelen het aan ons water.

Maar wat gebeurde er nu in dat ziekenhuisbed?
Op een bepaald moment was er een gewaarwording van mijn enkel. Een gewaarwording die nog geen gevoel was. Ik voelde niet mijn enkel, maar de aanwezigheid van mijn enkel.
Het komt in de buurt van wat je merkt kort voor het begin van het ochtendgloren bij een bedekte hemel,als je nog niet kunt zien waar de hemel ophoudt en de horizon zich begint af te tekenen.
Het is een tinteling, een gevoel wat nog niet helemaal ontwaakt is. Een gewaarwording in statu nascendi.
Misschien waren er wel een paar neuronen uit de enorme voorraad die we in reserve hebben die zich nog iets verder moeten ontwikkelen om met dit soort nieuwe ervaringen om te gaan.
Toen geleidelijk andere delen  va mijn voet ontwaakten kwam die voor-melding weer eerst.

Toen ik hier over door mijmerde kwam ik op een verrassende gedachte.
Zoals uit mijn blog blijkt ben ik gefascineerd door de mogelijke volgroeide mens.
Want als wij dachten dat wij deel uitmaakten van een volmaakte mensheid, zouden we net zulke zelfgenoegzame ijdeltuiten zijn als middeleeuwers die het zelfde dachten.
In al mijn bespiegelingen over een rechtvaardige en liefdevolle samenleving, heb ik me eigenlijk vrijwel alleen maar bezig gehouden met de maatschappelijke en ruimtelijke ordening van de maatschappij in de verwachting dat die zou leiden tot een vreedzame ‘family of men’.

Maar nu ineens, door die veronderstelling van neuronen in opleiding, besprong mij het idee van een verdere ontwikkeling van onze zintuigelijkheid.
Als je het traject bekijkt dat we hebben afgelegd sinds wij nog slechts mensachtigen waren, dan is naast de verbluffende ontwikkeling die ons bewustzijn heeft doorlopen – in elk geval door mij – weinig aandacht besteed aan de ontwikkeling van ons gevoel.

Vormen van empathie zien we al bij sommige diersoorten, maar bij sommige exemplaren van de soort mens zien we dat al zo ver kan gaan dat die tot zelfopoffering leidt.
Wat eveneens een fascinerend verschijnsel is, is dat we evenals primaten en enkele andere diersoorten blijkbaar spiegelneuronen hebben.
Die zorgen er onder andere voor dat wij automatisch zelf hap bewegingen maken als we ons kindje voeren. of dat je wanneer je de voeten van je geliefde masseert je zo ontspant dat je zelf acuut slaperig wordt.
Dat je een soort echo voelt van wat degene die je met aandacht of liefde aanraakt zal voelen. Weliswaar niet met die zelfde intensiteit, maar als een vage afbeelding er van.
Hebben we hier misschien te maken met een vorm van sensitiviteit die zich bij de mens aan het ontwikkelen is?

Evolutionaire ontwikkelingen gaan langzaam, dus we zullen het zelf niet meemaken.
Maar laten we een gecontroleerd dromen, wat het evolutionaire voordeel zou zijn van zo’n toenemende intersensitiviteit  om het maar een naam te geven.
Dan is het misschien nuttig om niet alleen na te denken over de vraag welke maatschappelijke ordening ons het beste stimuleert om goede mensen te zijn, maar hoe we onze soort misschien kunnen helpen die faculteiten te ontwikkelen waardoor we zo voor komen dat we elkaar uiteindelijk zullen kennen van aangezicht tot aangezicht.

Als het inderdaad, zoals sociaal georiënteerde groeperingen al lang veronderstellen, een evolutionair voordeel biedt als de intersensitiviteit van mensen zich verder uitbreid zullen we naarmate die evolutionaire ontwikkeling voortschrijdt de kring van mensen die wij als onze naasten beschouwen voortdurend verwijden en zullen onze spiegelneuronen steeds vaker en steeds enthousiaster aan het werk gaan.

Een van de vroegste vormen van contact maken en met een tot dan toe onbekende persoon is een uitgestoken hand.
De naar mijn smaak wat misantrope interpretatie daarvan is:’kijk er zit geen mes in’. Maar je zou er ook in kunnen zien:
‘kijk, vijf vingers net als jij;
voel, warm net als jij’.
In meerdere films komt een scene voor waar een vrouw haar man in een gevangenis bezoekt. Ze zitten tegenover elkaar gescheiden door een glaswand en praten via een geluidsverbinding. De man houdt zijn hand met gespreide vingers tegen het glas, en zij plaatst haar hand aan de andere zijde zodat hun vingertoppen elkaar spiegelen,. En wij kijkers voelen het mee.

De handreiking is wellicht het begin van een ontwikkeling naar een schitterend wezen:

De Mens.

Met een Hoofdletter die ook een Hartletter is.


%d bloggers liken dit: